De start van de Nederlands trans-Atlantische slavernij

 

De Nederlandse trans-Atlantische slavernij-geschiedenis start met de oprichting van de West-Indische Compagnie. Met de oprichting van de WIC in 1621 werd het systeem van slavernij in de Caribische eilanden en Suriname ingevoerd. In 1623 ontwikkelde de WIC een plan met de titel Het Groot Desseyn (groots plan). Het plan van de WIC bestond uit drie elementen:

  1. De verovering van Brazilië, Sao Salvador de Bahia (Salvador) en van daaruit de overname van de Portugese kolonie;
  2. Het bewerkstelligen van een duurzaam aanbod van dwangarbeiders om op de plantage werkkampen in het veroverde gebied te werken. Afrika werd beschouwd als de bron voor dwangarbeiders en daarom was het nodig om de Portugese forten aan de kust van West-Afrika te veroveren;
  3. De ontwikkeling van de economie van Nederland. De rijkdom van de kolonies zou gebruikt worden om de samenleving in Nederland te ontwikkelen.

Een goede indicator van dit beleid is de groei van het aantal raffinaderijen op basis van suikerriet in Amsterdam. Tussen 1607 en 1787 groeide het aantal suikerfabrieken in Amsterdam van 3 naar 103. De Nederlandse koloniale slavernij was daarom niet het resultaat van avonturisme, maar van zorgvuldige bedrijfsplanning: men had duidelijke doelen die behaald moesten worden. Zo was er ook een taakverdeling tussen de Nederlandse koloniën: De grotere koloniën (Suriname en Guyana) waren de centra van de koloniale plantage werkkamp economie. Zij zorgen voor landbouwproducten zoals suiker, koffie en cacao voor verder verwerking in Europa. De kleinere eilanden verrichten ondersteunende functies voor de productie en handel met de grotere koloniën. Curaçao en Bonaire leverden zout voor de scheepvaart. Daarnaast was Curaçao een militaire basis van waaruit de Nederlandse zeemacht in de regio opereerde. Sint Eustatius was een station voor onderhoud en bevoorrading en werd in sommige gevallen gebruikt voor de opslag van koloniale goederen die moesten wachten om naar Europa of Noord-Amerika vervoerd te worden. Op St. Maarten werden er katoen en tabak geteeld, suiker verbouwd en zout gedolven voor de scheepvaart. Aruba stelde paarden en leer beschikbaar voor de regio. “Het Groot Desseyn” was zeer succesvol: De trans-Atlantische slavenhandel en slavernij leidden namelijk o.a. tot de opkomst van de scheepvaart in Europa en Nederland in het bijzonder, de opkomst van het bank- en verzekeringswezen, en de opkomst van de verwerkingsindustrie die gebaseerd is op landbouwproducten als suiker, koffie en cacao.

 

Het succes van “Het Groot Desseyn” had echter ook een bloederige, tragische kant:

Gedurende tweeëneenhalve eeuw werden er voor Nederland niet alleen miljoenen

Afrikanen tot slaaf gemaakt, maar met dit systeem werd tegelijkertijd de politieke, sociale

en culturele basis gelegd voor het onderdrukken van mensen van Afrikaanse oorsprong in

Nederland en al haar koloniën. Die geschiedenis heeft de basis gelegd voor het ontstaan van

het institutioneel racisme en die geschiedenis werkt door.

Het werkt door in de hoofden van gezagsdragers, burgers, en overheden, vaak onbewust,

maar evenwel desastreus voor de slachtoffers daarvan. Het was overigens niet toevallig dat

expliciet mensen van Afrikaanse oorsprong geronseld werden om tot slaaf gemaakt te

worden en elders in de wereld te worden neergeplant. Het idee dat zwarte mensen

gereduceerd mochten worden tot koopwaar stamt uit het jaar 1452. In de bul Dum diversas

(1452) gaf Paus Nicolaas V koning Alfons V van Portugal toestemming om de Saracenen

7

te bestrijden, onderwerpen en tot slaaf te maken. Hij bevestigde dit besluit in Romanus

pontifex (1455). In de bul Inter caetera gaf paus Calixtus III een jaar later de Portugese

koning nogmaals toestemming om moslims, heidenen en andere mensen uit Afrika tot slaaf

te maken. Voor velen worden deze omstandigheden gezien als de pauselijke toelating van

de trans-Atlantische slavenhandel. In een tijd waarin de kerk de moraal in de wereld

bepaalde zijn negatieve beelden over mensen met Afrikaanse oorsprong ontstaan. Die

beelden leven ook nu, zijn onderdeel geworden van het culturele archief van de wereld en

dus ook Nederland.

In het huidige tijdsgewricht vindt Comité 30 juni / 1 juli Amersfoort dat de Trans-

Atlantische slavernij wereldgeschiedenis is en ook vanuit dat perspectief benaderd moet

worden.

De doorwerking van het trans-Atlantisch slavernijverleden is voelbaar en zichtbaar niet

alleen in Nederland, maar wereldwijd. Dit besef is ook internationaal doorgedrongen:

• Op 8 september 2001 werden in Durban, Zuid-Afrika tijdens de internationale

conferentie tegen racisme en discriminatie de trans-Atlantische slavenhandel en

slavernij als misdaden tegen de menselijkheid aangemerkt.

• Op 23 december 2013 werd het internationale decennium voor mensen van Afrikaanse

herkomst, door de Algemene Vergadering van de VN ingesteld. Het thema van het

internationale decennium is "Mensen van Afrikaanse herkomst: erkenning,

rechtvaardigheid en ontwikkeling". De decade duurt van 2015-2024.

• Op 26 maart 2019 heeft de EU de resolutie aangenomen waarin anti-zwart racisme en

de fundamentele rechten van mensen van Afrikaanse herkomst worden erkend.

Ook roept de EU haar lidstaten op om beleid te ontwikkelen ter bevordering van de positie

van deze groep. Het besef dat de trans-Atlantische slavernij geschiedenis

wereldgeschiedenis is en dat het Nederlandse aandeel daarin niet los daarvan gezien kan

worden heeft invloed op hoe deze geschiedenis beschouwt moet worden. Wij vinden dat

Nederland/Amersfoort zich moet laten inspireren door hoe er internationaal tegen de trans-

Atlantische slavernij geschiedenis aangekeken wordt en actief uitvoering moet geven aan

beide resoluties én de trans-Atlantische slavernij en de slavenhandel ook als misdaad tegen

de menselijkheid moet aanmerken.

Het Comité beoogt in de toekomst in samenwerking met Gemeente Amersfoort en andere

partners een kenniscentrum te vormen dat kennis verzamelt, beheert en ontwikkelt over de

geschiedenis van het trans-Atlantische slavernijverleden en het koloniale verleden. Deze

kennis, interpretaties en verbeeldingen moet zoveel mogelijk gedeeld en verspreid worden

onder een breed publiek om op basis van gelijkwaardigheid bij te dragen aan een

fundament voor een gedeelde toekomst voor de hele Amersfoortse samenleving. Daarbij

manifesteert het Comité zich als een verbindende, publieke organisatie die een helende rol

wil spelen. De term “Gedeeld verleden, gezamenlijke toekomst” is onze centrale motivatie

en wordt als zodanig uitgedragen. Daarbij is het van belang te benadrukken dat het

cultureel welzijn van de nazaten van de totslaafgemaakten een leidende rol speelt.

Het is niet mogelijk om aandacht te hebben voor de doorwerking van het trans-Atlantische

slavernijverleden zonder de impact van dit verleden op de nazaten van de

totslaafgemaakten in ogenschouw te nemen, zowel sociaal, economisch als cultureel. Voor

8

ons is institutioneel racisme een voortvloeisels van dit verleden. Aanpak van institutioneel

racisme kan alleen door kennis over het slavernijverleden te verkrijgen. Dat is hard nodig,

want anno 2021 is er nog onvoldoende besef dat de doorwerking van het slavernij en

koloniale verleden voor Nederlanders met Afrikaanse herkomst centraal staat bij het ter

hand nemen van de eigen toekomst. Daarnaast gaat het ook om de doorwerking in het

Nederlandse ‘cultureel archief’. Etnisch profileren door overheidsdiensten, onder

advisering in het onderwijs, discriminatie op de arbeids- en woningmarkt. Het zijn allemaal

voorbeelden van wat door premier Rutte “systemisch” racisme genoemd wordt. Dit alles

moet vanuit een historisch begrip worden aangepakt.